Benoemen begrippen kunstbeschouwen

Wie? Wanneer? Wat? Waarom? Hoe?

De stof die je moet leren voor het Centraal Schriftelijk Examen bestaat uit kunstgeschiedenis, kunstbeschouwing en de beeldaspecten.De makers van het CSE kunnen ook vragen stellen over kunstenaars en kunstwerken die wel bij het thema horen, maar die niet in de examenstof behandeld worden. Dan moet je wat je hebt geleerd zelf toepassen op deze vragen. Doe dat niet te beperkt. Wanneer wordt gevraagd: “Noem een aspect waaraan je kunt zien dat een kunstwerk agressie uitstraalt”, zeg dan niet alleen “Aan de kleur” of “Aan de vorm”. Omdat je hiermee te weinig uitlegt zijn dit altijd foute antwoorden waar je geen punten voor krijgt. Probeer de beeldaspecten die je in de afbeeldingen herkent, duidelijk te beschrijven. Alle vragen van het CSE worden naar aanleiding van afbeeldingen gesteld. Sommige begrippen hebben in de context van de beeldende vakken een andere betekenis dan wat gewoonlijk gangbaar is.

Kunstgeschiedenis = De geschiedenis van kunststromingen, kunststijlen, kunstwerken en kunstenaars.

Kunstbeschouwing = Hoe bekijk (beschouw) je kunst? Door aandachtig te kijken naar het effect van de beeldaspecten, materialen en technieken die door een kunstenaar in een kunstwerk zijn gebruikt kun je de bedoeling van de kunstenaar leren herkennen.

Voorstelling – Vormgeving – Aspecten – Kenmerken – Redenen – Effect – Voorbeelden

  • voorstelling: je zegt  letterlijk iets  over wat het kunstwerk voorstelt. Wat stelt het voor? Wat zie je precies? Wat zijn de onderwerpen op het kunstwerk? Welke mensen, dieren, voorwerpen, gebeurtenissen, omgeving en achtergrond zie je? En welke symbolen zie je in het kunstwerk en wat betekenen die?  In de voorstelling zie ……. Kijk ook naar de titel van een kunstwerk: die geeft misschien ook andere informatie..
  • vormgeving: “Hoe zijn de materialen verwerkt? Welke vormen en kleuren zijn gebruikt en op welke manier? Wat heeft de kunstenaar gedaan met de compositie? Heeft het kunstwerk textuur, ruimtewerking of lichtwerking?”
  • aspect: je legt uit wat er bijzonder is aan het aspect in het kunstwerk waarnaar je kijkt én je kunt het effect van het aspect uitleggen. “Noem twee dingen die met de vormgeving te maken hebben…”. “Noem twee aspecten van de vormgeving van ‘Impressie – zonsopgang’ van Claude Monet (lees: twee dingen die met de vormgeving te maken hebben) waaraan je kunt zien dat het schilderij een indruk van de werkelijkheid is.” “Noem twee kenmerken van een Franse baroktuin.”

Bronnen: Examen Beeldend 1e tijdvak 2016 opgaven en antwoordmodel.